Toen vader op een ochtend met negen spades thuis kwam, dachten we dat het gewoon weer een van zijn bevliegingen was.
“Dat weet ik nog niet", antwoordde hij moeder, die vroeg wat hij in godsnaam met al die spades van plan was, “maar het was een buitenkansje: één kopen, één gratis.”
“Dan hadden twee toch volstaan?”, zei mijn moeder. “En als je er per se meer wilde, waarom dan geen tien, want die tiende kreeg je er toch gratis bij?”
“Ze hadden er maar negen”, zei hij geïrriteerd. Hij liep de tuin in en begon met een van de spades een put te graven.
“Wat doe je nu?” riep moeder hem toe.
“Ik moet toch weten of ze deugen", zei hij.
“Maar toch niet daar", zei moeder, “toch niet pal in het midden van het gazon.”
“Hou je mond", zei hij, en met elke spade groef hij een put in het gazon – negen putten ter grootte van een flinke emmer, netjes in drie rijen van drie. Daar was hij mee bezig tot het donker. Hij maakte de spades schoon, ging douchen en kroop vroeg in bed.
Ik was negen, vader deed wel vaker rare dingen. Maar dat vond ik normaal. Dat hij altijd thuis kwam met overbodige spullen vond ik normaal. Oude boormachines, tapijten, dozen met National Geographics, voetbalshirts, barbecues, rookmelders, maïs en bonen in blik, stapels printpapier, een kist vol kabels en adapters, plaatsnaamborden van over de hele wereld, opgezette vossen, uilen en marters, auto-onderdelen van BMW’s en Mercedessen (terwijl hij zelf met een Opel reed) – ik vond het allemaal normaal. Dat de garage uitpuilde van de rommel en de auto daarom op straat moest staan, vond ik normaal. Dat hij moeder een klap verkocht toen ze erover begon, vond ik ook normaal. En toen ze op een keer van huis wegliep en pas drie dagen later weer opdook, vond ik het ook maar normaal dat vader in bed had liggen huilen als een kind. “Het spijt me, schat,” zei hij, “het spijt me vreselijk.” Ze zoenden heel lang en trokken toen de slaapkamerdeur dicht.
Dus ja, die negen putten vond ik ook normaal. Ik had er zelfs bewondering voor, want bij elke put had vader een bordje geplaatst met het nummer waarmee hij elke spade gemarkeerd had.
De volgende dag lagen de putten er nog, de dag daarna ook. Elke dag vroeg moeder wanneer hij ze zou dichtgooien en het gras opnieuw zou zaaien. Telkens antwoordde hij: “Ja, ja, ouwe zeur.”
Na een paar weken was moeder het zat. Met spade nummer vier begon ze zelf de putten dicht te gooien. Briesend kwam vader de tuin in gelopen, met spade nummer zes gaf hij haar een enorme klap. Haar spade viel uit haar handen, ze bleef even staan en zei niets. Het leek of ze glimlachte. Uit een enorme jaap in haar slaap sijpelde donkerrood bloed. Geschrokken keek vader toe hoe moeder begon te wankelen. Tergend traag viel ze om, als een boom die geveld wordt en krakend tegen de grond gaat. Roerloos bleef ze liggen.
“Dit is niet normaal,” flitste het door mijn hoofd.
Ik heb geen normale jeugd gehad, dat kan ik nu wel zeggen. Mijn vader had ook geen normale jeugd. Ik snap wel dat je dan helemaal fucked up wordt. Zelf ben ik ook geen heilig boontje. Niet dat ik mijn vriendin te lijf ga met een spade, verre van, maar ik snap het wel. Als ze me weer eens op de zenuwen werkt met haar gejank ga ik met de hond wandelen. Dat heb ik wel geleerd: als het je te veel wordt, loop je een paar blokjes om, tot het over gaat.
© Joris Vermassen