Waar de put vandaan kwam, wist niemand.
“Kom eens kijken”, zei Anyuta.
Ik voelde me loom en wilde verder slapen.
“Wat?” vroeg ik.
Ze stond in haar blootje bij het raam te roken.
“Een put,” zei ze, “een put in het assevalt.”
“Asfalt”, corrigeerde ik haar, “niet assevalt maar asfalt.”
Ik ging kijken. De put lag in het midden van de weg en had een doorsnee van zo’n anderhalve meter. Hij liep schuin naar het midden toe, waar hij ongeveer een halve meter diep was. Eromheen lag een slordige krans van opgeworpen aarde en brokken asfalt.
“Die was gisterenavond toch niet?” zei Anyuta.
Ik wist het niet zeker, het was al donker toen ik thuiskwam. Misschien was ik er langs gefietst zonder hem op te merken. Anyuta was ervan overtuigd dat het ‘s nachts moest gebeurd zijn.
Een verzakking was weinig waarschijnlijk, gezien de aarde en de stukken asfalt eromheen. Bij een verzakking wordt de grond niet opgeworpen maar zakt hij weg.
Werken? ’s Nachts? Dat hadden we vast gehoord. Bovendien was er niets dat dringend moest worden hersteld. De riolering was nog maar een jaar geleden vernieuwd, het wegdek ook. Met de verkiezingen in aantocht vernieuwde de gemeente in snel tempo zoveel mogelijk straten.
“Misschien is sabotage", zei Anyuta. “Sabotage van oppositie om mensen boos maken over put in straat, en zo verkiezing winnen.”
“Nee, het ziet er meer uit als een ontploffing, misschien een gaslek,” zei ik, “maar dat zou nooit onopgemerkt voorbijgaan.”
“Of misschien een stille bom,” zei ze, “kleine stille bom, nieuw geheim wapen. Misschien was een test en is van koers afgeweken en toen in onze straat gevallen. Daarom zij zwijgen want willen niet dat wij dat weten.”
Een van de pot gerukt idee, dacht ik, maar dat vertelde ik haar niet. In de wereld waar zij vandaan kwam was alles nog meer van de pot gerukt.
Zwijgend keken we naar de put beneden in de straat. Ze rookte het laatste eindje van haar sigaret op. Het was een mooi en teder moment, wij tweeën, naakt bij het raam op die vroege zondagochtend. Het was nog stil op straat, het leek alsof we de laatste twee mensen op aarde waren, een uitgestorven wereld na een onzichtbare ramp. Op onze schouders rustte de taak de mensheid te redden. We moesten gaan en ons vermenigvuldigen om de aarde opnieuw te vervullen en te onderwerpen.
Een week later verliet ze me. Ze miste haar familie en vrienden. Ik moest het niet persoonlijk nemen, ze bedankte me voor alles. Op het station hielp ik haar met de koffers en ik wuifde haar uit tot de trein uit het zicht verdween.
Die zondagmiddag kwamen twee arbeiders een hek plaatsen en waarschuwingsborden. De volgende dag werd de put dichtgemaakt en afgedekt met een lap dampend asfalt. Iedereen in de straat was blij dat alles netjes was hersteld. Niemand stelde zich vragen over het hoe en waarom. De snelheid waarmee de gemeente had gehandeld was verbazingwekkend. Het bestuur werd met een ruime meerderheid herverkozen.
© Joris Vermassen