De Bunker

De Bunker


“Hey maat.”
Ik bleef staan en keek om me heen. Rechts zag ik de zee met haar zilvergrijze en blauwgroene vlekken. Bij de waterlijn zochten de scholeksters naar voedsel. Voor mij slingerde het vertrouwde pad zich een weg door de duinen. Links van mij lag een oude bunker verscholen tussen het helmgras. Misschien had ik het gedroomd. Ik wilde mijn weg vervolgen, mijn dagelijkse zoektocht naar wat rust.
“Hey maat, niet weglopen.”
Aarzelend hield ik opnieuw halt. De mannenstem kwam uit de richting van de bunker. Hij klonk hees. Ik klauterde omhoog door het met helmgras begroeide zand en zag een rond gat. Ik ging op mijn knieën zitten en keek naar binnen.
“Hallo?” zei ik. Mijn stem weergalmde in het kille duister. Het rook er naar urine en bier.
“Hallo?”
“Hey maat, kom binnen.”
Voorzichtig liet ik me door het gat zakken, tot op een plastic krat, daar kennelijk neergezet als opstapje. Ik stapte van het krat af en liet mijn ogen wennen aan het donker. De wanden van de kleine vierkante kamer stonden vol graffiti, de bodem was bezaaid met lege flessen, blikjes en andere rommel.
“Hoe gaat het, maat?”
Ik zag niemand, maar de vraag klonk oprecht.
“Niet goed.” zei ik.
“Dat zie ik, maat, dat zie ik. Wat zit je dwars?”
“Ik weet het niet", zei ik, “het is gewoon zo, het is altijd zo geweest.”
“Ja, dat snap ik man, er hoeft geen verklaring te zijn. Het is allemaal klote maar de meeste mensen willen dat niet zien. Ze denken dat je niet goed bij je hoofd bent maar ZIJ zijn niet goed bij hun hoofd. ZIJ zijn blind, WIJ niet.”
Hij zweeg. Ik wachtte tot hij tevoorschijn zou komen maar zag nergens een voorwerp dat groot genoeg was om je achter te verstoppen.
“Ken ik jou?” vroeg ik.
“Ik denk het wel,” zei hij.
Hij schraapte zijn keel en begon te zingen.


“Come as you are,
as you were,
as I want you to be,
as a friend, as a friend,
as an old enemy…”


Ik huiverde en zweeg.
“Ik voel je pijn, man”, fluisterde hij.
Plots kreeg ik het vreselijk koud. Ik hapte naar adem en vluchtte weg.
Thuis stond ik een uur onder de douche, nam twee Diazepam en ging naar bed.


De volgende dagen probeerde ik er niet meer aan te denken. Ik nam een andere route, maar het voorval bleef door mijn hoofd spoken.

Vier dagen later keerde ik terug met een fles Jack Daniels.
“Hey. Waar bleef je, maat?"
“Sorry dat ik je liet wachten.”
“Geen excuses. Je komt wanneer je wil.”
Er viel een lange stilte.
“Je begrijpt me”, zei ik.
“Yeah, maat. Je jeugd was een drama. Je hebt bindingsangst, al je relaties lopen op de klippen. Je slikt te veel shit. Je ergert je aan mensen die zich druk maken over onbenulligheden. Je kunt hun ondraaglijke lichtheid niet verdragen. Je hebt nooit echte vrienden gehad. Je leven is een puinhoop. Je vraagt je af waarom je leeft.”
Mijn mond was droog. Ik probeerde te slikken, knikte en zweeg. Minutenlang bleef het stil.
“Ben je er nog?” vroeg ik.
“Ja hoor,” zei hij, “Ik ben er nog.”
“Hoe voel jij je?” vroeg ik. “Is het nu beter dan toen?”
“O, ik ben OK. Ik was opgelucht toen het voorbij was. Geweer tussen mijn knieën, de loop in mijn mond, en klaar. Nooit meer kapot van de stress, geen gedoe meer met pillen en alcohol, geen valse complimenten meer van meiden die alleen maar geïnteresseerd waren in mijn pik. Geen gezeik meer. Ik voel me veel beter nu. Ik heb nog wel eens een minder dagje, je blijft tenslotte wie je bent, maar over het algemeen kun je wel zeggen dat mijn situatie nu beter is dan vroeger.”
We praatten tot diep in de nacht, over diepzinnige dingen die ik ben vergeten. Ik dronk de fles leeg tot ik buiten westen was.


Het was al middag toen ik wakker werd. De zon viel door het gat op mijn gezicht. Mijn hoofd leek te barsten. Ik ging naar huis, slikte een dozijn aspirines en bleef de rest van de dag op bed liggen met een geweer dat ik onaangeroerd liet.
Het werd avond en ik kreeg honger. Ik stopte een diepvriespizza voor vier in de oven en at hem helemaal op. Met een fles merlot spoelde ik mijn maaltijd en een half aangebroken strip Seroxat door. Ik nam een douche, trok een verse onderbroek aan, een wit T-shirt, een zwarte jeans en mijn schoenen van Floris van Bommel die ik enkel bij feestelijke gelegenheden draag, nooit dus. Ik griste een fles Jack Daniels Bond uit de keukenkast en ging naar buiten. Ik liep naar zee. Het was laag water, het strand was honderden meters breed. Er was geen levende ziel te bekennen. De zon was net onder, een paarsroze gloed hing boven het water. Er was geen wind, de zee was kalm. Ik ging bij de waterlijn zitten en dronk de fles leeg terwijl ik toekeek hoe de zee in kleine golfjes over het zand kabbelde. De schelle roep van de scholeksters klonk over het water. Piééééét! Piét! De vogels bleven rondjes maken, alsof ze mijn aandacht probeerden te trekken. Piééét. Piét. Piééééét piét piééét. Ze wilden mij iets vertellen. Piééééét! Piét! Kort, lang, kort, kort, lang, het leek wel morse. Ik noteerde alles en liet het vertalen door mijn Morse Code Translator-app.


Kqsd csfhfp aofoaefaoe foiapo faifiaf ioaefioa peofiafpzfyzfhgsdclk jqsch qsc bjsdckqsc bqskjcbsxw kjbkscsiu hqsocqshcjscjb xlkb lsuqscyq soyqshckjsd qcqs icuiqycqsiochs klbqsw mpvp qpaoa papifopyo foaz hfqschqsoiuqfioqfh qhqo faffafoqopcqsoichqscqsdpqooqo qoaiio iqcq sclkqscjqshc qsdcbqskcsbcscbsbsbkv oiqsfuaz aap opiouazi uziouzaqshjlqshljsdbjcgyqsyguvhjqs hlqsd uioafzisdiu ziuafoppiipuapiuo piuoapiuoaghk ghjgfjfghjc fycfxtrdx rtdrxssrghji.


Ik las het aandachtig, drie keer na elkaar. Het was wonderschoon, maar het stemde me ook heel droevig. Ik moest huilen, heel hard huilen. Mijn hele lijf schokte, de tranen stroomden over mijn gezicht en stortten zich als kleine watervallen in het zand, dat nat en papperig werd. Ik voelde hoe ik langzaam wegzakte en probeerde recht te krabbelen. Hoe meer ik huilde, hoe dieper ik wegzakte in het natte zand. Ik sloeg wild met mijn armen en benen om boven te blijven, maar zonk steeds dieper weg. Ik wilde schreeuwen, maar het zand kroop in mijn mond en keel. Het drong in mijn neusgaten, oren en ogen. Een allesverzengende angst maakte zich van me meester.


De dokter op de IC zei dat ik geluk had gehad. Dat ik een engelbewaarder heb. Ik heb nog een heel eind af te leggen, maar stilaan zie ik de dingen weer zoals ze zijn. Mijn therapeut maakt lekkere espresso en luistert zonder te oordelen. Ik maak nog altijd mijn dagelijkse wandeling. Ze zegt dat ik dat moet blijven doen. Bewegen is goed voor de geest, zegt ze. Tijdens het wandelen krijgen je hersenen de nodige prikkels en zo ontstaat meer grijze stof, waardoor de signalen beter worden doorgegeven en informatie beter wordt verwerkt.


Gisteren nam ik voor het eerst weer mijn oude route langs de bunker. Ik bleef staan, maar hoorde niets. Ik klauterde omhoog en liet me door het gat zakken. Het lege krat stond er nog en het stonk er nog steeds naar bier en urine. Mijn knieën knikten, mijn hart klopte in mijn keel.
Ik hoorde hoe de wind in het gat blies.