Alice en Louis

Alice en Louis

Gent, KASK, 2016

'Dat groen, afschuwelijk,' zegt ze .

 

 

 

 

In 2016 behaalde ik een doctoraat in de kunsten. Daarin ging ik op zoek naar een nieuwe vorm van beeldverhaal. In de kabinetruimte van de School of Arts Gent toonde ik 'Alice en Louis', een verhaal in woord en beeld, met teksten, schilderijen, tekeningen, objecten en foto's.

 

 

In mijn boek Heilige Tekst, Goddeloos Beeld beschrijf ik hoe dit ruimtelijk beeldverhaal tot stand kwam:

 

Tussen 2010 en 2012 schreef ik bijna elke dag een korte tekst van ongeveer tweehonderd woorden. Oorspronkelijk zag ik dat als een stijloefening, maar stilaan groeide de overtuiging dat zeer korte teksten ook een literaire waarde kunnen hebben (ik kende het werk van A.L. Snijders toen nog niet). Ik bedacht dat korte verhaaltjes zich door hun openheid misschien beter laten verbinden met beelden dan langere teksten. Ik wilde ook meer schrijven vanuit beelden, niet enkel vanuit een idee. Maar welke beelden? De doorbraak kwam toen ik een oude versleten ladder wilde weggooien. De schoonheid van het verweerde hout, met de verfspatten en -vegen die zich lieten lezen als een lange geschiedenis, weerhielden mij ervan. Ik verzaagde de ladder en maakte met de onderdelen een collage die ik verbond met een zeer kort verhaaltje. Een oude man staat op een ladder en schildert voor een laatste keer zijn dakgoot terwijl zijn vrouw bezorgd toekijkt. Ik besefte dat ik twee boeiende personages had gecreëerd waarmee ik aan de slag kon. Ik noemde hen Alice en Louis. Ik besloot hun fictieve wereld verder te exploreren. Ik stelde me een koppel voor in de nadagen van hun leven, voor wie het huis een last is geworden. Hun gezondheid gaat achteruit en ze denken eraan naar een serviceflat te verhuizen. Ik had een overkoepelend verhaal gevonden. Ik hoefde geen lange roman meer te schrijven. Als ik vele kleine verhaaltjes over Alice en Louis met elkaar zou verbinden, zou er een gelaagd portret van deze twee mensen ontstaan.

 

In 2016 bracht ik het wereldje van Alice en Louis tot leven in een kleine tentoonstelling. Ik bedacht een aantal scènes waarin ze hun toekomstige serviceflat bezichtigen.

 

Neem gerust de tijd, zegt de directeur, ik ben over een kwartiertje terug. Hij glimlacht bemoedigend en trekt de deur achter zich dicht. Alice en Louis blijven staan, ze hebben hun dikke jassen nog aan. Alice blaast haar handen warm, Louis houdt de zijne diep in zijn zakken.

Ziet er goed uit, zegt hij. Zijn stem klinkt hol in de lege flat. Een vaal licht valt door het balkonraam op het laminaat, dat sporen vertoont van vroeger meubilair.

Alice loopt tot bij de wand tussen de kitchenette en het balkon.

Dat groen, afschuwelijk, zegt ze.

Dat went wel, zegt Louis. Een meubeltje ervoor, wat foto’s ertegen en het ziet er al heel anders uit.

Nee, het is… walgelijk. Ik word er depressief van. Het moet weg. Ik trek hier niet in voor dat degoutante groen weg is!

Louis staat nu achter haar en probeert zijn armen om haar heen te slaan, maar door hun dikke winterjassen lukt dat maar half.

We laten het overschilderen. Gebroken wit, hm? Wat denk je?

Beige.

Beige, ook goed. Beige.

Ze draait zich bruusk om en kijkt hem aan met een verbeten blik.

Maar ik kies dat beige zelf! Ze moeten niet denken dat ze ervan afkomen met een goedkope pot uit de doe-het-zelf!

Natuurlijk schat, natuurlijk... Je hebt daar een snottebel.

Hij diept een verfrommelde zakdoek op uit zijn jas en wrijft haar neus schoon.

 

Ik plaatste deze tekst op een muur naast twee grote abstracte schilderijen in beige en groen. Wanneer je voor die doeken stond, werd je bijna gedwongen een oordeel te vellen: is dit groen werkelijk lelijk? Is het beige dan zoveel beter? Zonder de tekst waren dit twee ‘banale’ abstracte schilderijen, maar met de tekst werden ze een belevenis, je kon er niet onverschillig voor blijven. Zijn dit illustraties bij een verhaal? Of is de tekst een uitleg bij de beelden? Het zijn de verkeerde vragen: tekst en beeld gaan hier hand in hand en vormen samen het verhaal. Hoe het groen eruitziet, valt met geen woorden uit te drukken en hoe Alice zich erbij voelt, kan die kleur onmogelijk vertellen.

Een ander verhaaltje bouwde ik op rond een paar vintagemeubeltjes die ik in een tweedehandszaak had gekocht.

 

Hier komt de buffetkast, zegt Alice.

Louis zucht. Ze lijkt het niet te horen, ze loopt tot in het midden van de kamer en blijft staan onder een loshangende elektriciteitsdraad.

En hier de eettafel.

Vanuit het open keukentje heeft hij haar manoeuvres gevolgd.

Dat gaat niet, schat.

Wat gaat er niet?

De kast is te groot. De tafel trouwens ook.

Wil je dan op de grond eten?

We kunnen bij Ikea-

Geen Ikea! Haar stem snijdt door de koude lucht.

Hij schudt het hoofd. Je weet best dat alles hier niet binnen kan.

Ze loopt snuivend tot bij het balkonraam. Onder de grijze lucht ontvouwt zich een panorama van witte daken, hier en daar onderbroken door de donkere vlek van een nog niet geïsoleerd exemplaar.

Dit is ons huis niet, zegt hij voorzichtig.

Ze staart in de verte, met haar rug naar hem toe.

Hé, zegt hij, en er verschijnt een lachje rond zijn mond, jij wil de buffetkast en ik niet – wel, ik zaag dat ding doormidden en we nemen de helft mee. We nemen van alles de helft mee. Een halve tafel, een halve kast, wat denk je?

Haar schouders beginnen te schokken. Even denkt hij dat ze lacht, maar dan hoort hij haar snikken.

Hé, het was een grapje.

Dat weet ik! Maar dit is verdomme geen grap! Dit lijkt in de verste verte niet op een grap!

Hij zwijgt. De koude is door zijn dikke jas gedrongen en beklemt zijn hart.

 

Ik zaagde de meubeltjes doormidden en hing ze aan de muur, als decorstukken in een tragikomisch stuk.

Verder toonde ik ook een reeks potloodtekeningen, gebaseerd op de interieurs bij mijn moeder en mijn schoonouders, en een medicijnkastje met een verzameling oude zwart-witfoto’s van koppels die ik had gevonden op de vlooienmarkt. Die reeks foto’s herleidden Alice en Louis niet tot dat ene ‘povere’ beeld waar Flaubert zo van huiverde; al deze koppels vormden samen het portret van Alice en Louis.

Mijn lange zoektocht naar een vorm waarbij ik op een vrijere manier met teksten en beelden een verhaal kon vertellen, viel hier in de juiste plooi. Niet alleen had ik me enorm geamuseerd, ik had ook een werkbare oplossing gevonden voor belangrijke vraagstukken. Ik had een manier gevonden om via de open plekken tussen tekst en beeld de toeschouwer actief te betrekken bij het lees- en kijkproces. De toeschouwer moest geen bovengemiddelde kennis van de kunstgeschiedenis hebben om dit kunstwerk een betekenis te geven. Er was geen ‘geheim’ dat uit het werk moest worden gehaald. Er was geen criticus of curator nodig die het concept moest uitleggen of de biografie van de kunstenaar erbij moest halen. Dat autobiografische element zat er wel degelijk in, maar het was geen voorwaarde om dit werk te begrijpen. Niemand hoefde te weten dat mijn moeder rond die tijd naar een serviceflat was verhuisd en dat het in haar huis nu akelig stil was. Het werk sprak voor zich, de auteur was ‘dood’. Ja, ik voelde me goed, nu ik dood was.