Art Columns

Tussen 2013 en 2016 schreef ik columns voor HART, een magazine voor hedendaagse kunst. Toen ik na mijn doctoraat in 2016 zelf actief werd in de hedendaagse kunst, zette ik er een punt achter. Als beginnend kunstenaar over het werk van je collega's schrijven, leek me geen goed idee.

https://hart-magazine.be/

VENSTER (HART, 2015)


In een koffiebar in mijn buurt hangt al jaren een grote foto van Erwin Olaf. Een dikke dame zit in een pastelkleurig retrokeukentje op een stoel een beetje zielig voor zich uit te staren. 's Ochtends schijnt de zon door het grote raam schuin op die foto en dan beeld ik me in dat het licht écht binnevalt in dat keukentje en dat er een voorzichtige glimlach op het gelaat van die vrouw verschijnt.
Dat vind ik heerlijk om naar te kijken: hoe het daglicht binnenvalt op een kunstwerk in een galerie of een museum, en hoe dat kunstwerk daardoor voortdurend verandert. Ik houd niet van dooie bunkers zoals Tate Modern, waar de wereld is buitengesloten en de kunstwerken bevroren lijken in de tijd.
Ik zie ook graag hoe mensen aandachtig staan te kijken naar al die kunst. De kunstwerken hoeven daarbij niet interessant te zijn, ik geniet van het totaalplaatje waarbij licht, mensen, architectuur en kunst één geheel vormen. Hetzelfde gevoel heb in de Sint-Baafskathedraal in Gent. Zelf ben ik zo ongelovig als de pest, maar de manier waarop architectuur, kunst en licht hier ingezet werden om mensen onder de indruk te brengen is indrukwekkend. Jammer dat het Lam Gods er niet meer in de oorspronkelijke Veytkapel hangt: Van Eyck had de lichtinval op zijn schilderij precies afgestemd op het licht in die kapel.


Kunst is een venster op de wereld, maar kunst heeft ook een venster nodig op zichzelf.
On Kawara in het museum Dhondt-Dhaenens! Die datumschilderijtjes heb je snel gezien (zo is dat altijd met conceptkunst) maar die sfeer! Dat licht! Dhondt-Dhaenens is het mooiste museum van België, daar mag je een hoop natte dweilen op de grond smijten, het zal er nog altijd betoverend uitzien.
En die ruimte met dat grote raam op de eerste verdieping van het S.M.A.K.: als je bij valavond van buiten naar binnen kijkt, lijkt het wel een operadecor, met de toeschouwers als figuranten (een tip voor de Vlaamse Opera).


Kunst heeft vensters nodig, en als die ook nog eens openstaan gebeuren wonderlijke dingen.
In het museum voor religieuze kunst in Madeira zag ik ooit een mooi werkje van Dirk Bouts. Een groot raam stond op een kier en uit het restaurant aan de overkant drong de geur van gefrituurde calamares naar binnen.


“Is dat wel goed voor deze schilderijen?” vroeg ik aan een suppoost. “Moet deze ruimte met haar onschatbare werken niet hermetisch worden afgesloten en geklimatiseerd?”
“Dat raam staat hier al eeuwen open", zei de suppoost. “Die schilderijen hebben de buitenlucht nodig. Als we alles potdicht zouden maken, zouden ze kapot gaan.”


Dat gerestaureerde Lam Gods moet terug naar zijn oorspronkelijke plek, naar zijn oorspronkelijke lichtbron. En dan moet dat raam open, voor de oorspronkelijke geur van gegrilde lamskoteletjes.





CINEMA (HART, 2013)


Op een koude dag in maart neem ik de trein naar Leuven. Mijn slappe benen en koortsige kop ga ik te lijf met een overdosis Dafalgan, want de hardnekkige kunstliefhebber in mij wil zo nodig het werk van Saskia Olde Wolbers zien. Ooit vond ik op het internet een mooi filmpje van haar, en de huidige tentoonstelling in Museum M is een unieke kans die ik niet wil missen. Terwijl het sneeuwlandschap voorbijglijdt, luister ik naar ‘Autobahn’ van Kraftwerk. De muziek in mijn oortjes vermengt zich naadloos met de open- en dichtgaande treindeuren, de ping van de intercom en de stem van de conducteur. Kunst en leven die in elkaar overvloeien, ja, zo zou dat altijd moeten zijn. Van MP3 tot MoMA, Kraftwerk is de Kraftmayonaise tussen high art en low art. Het doet me dromen van een toekomst waarin musea de deuren opengooien voor alle vormen van kunst: high, low en alles ertussenin. Waarom niet in elk museum een concertzaaltje met wekelijks optredens van beloftevolle popgroepjes? Niet als lokkertje maar als een volwaardig onderdeel van een globale visie. En waarom ook niet een goed uitgerust cinemazaaltje waar plaats is voor een selectie van de betere film of televisiereeks? ‘Mad Men’ at S.M.A.K.!

In het station van Leuven ontwaak ik uit mijn koortsige visioenen, neem snel nog een strip Dafalgan en loop tot bij Museum M, waar op de tweede verdieping drie video-installaties van Wolbers te zien zijn. De dromerige beelden van exotische planten en bizarre interieurs passen uitstekend bij mijn licht hallucinatoire toestand. Bij elk filmpje vertelt een stem een ander verhaal: een Hollywood-actrice stort neer in het Amazonewoud, een man onderneemt een reis door Afrika op weg naar zijn broer, een Duitse professor heeft een vreemde ontmoeting met een Japanse zenmeester. Mooie beelden, bevreemdende verhalen, maar tegelijk zit ik me ook een beetje te ergeren. De filmpjes worden getoond in een loop en nergens staan vertoningsuren vermeld, zodat je er middenin valt, wat niet bevorderlijk is voor het begrijpen van deze zorgvuldig opgebouwde juweeltjes. Sommige vertelstemmen zijn bovendien in een moeilijk verstaanbaar Engels, maar ondertitels zijn er niet. De tekst staat wel in de begeleidende brochure maar in een donkere ruimte heb je daar weinig aan; gelukkig kan ik me behelpen met het ingebouwde lichtje van mijn telefoon. In een gewone cinema moeten ze zoiets niet proberen, bedenk ik. Stel je voor: ik wil naar ‘Amour’ maar er zijn geen vaste vertoningsuren en de kaartjesverkoopster zegt dat ik maar op goed geluk moet binnengaan en wachten tot de film opnieuw begint, waardoor ik natuurlijk al van bij het begin weet dat de oude man zijn vrouw zal verstikken onder een kussen (sorry voor de spoiler), en samen met mijn kaartje krijg ik ook een brochure in de handen gestopt ter vervanging van de ontbrekende ondertitels …

Enfin, over deze tentoonstelling van Saskia Olde Wolbers verder geen slecht woord. Ik kijk al uit naar haar volgende filmpjes. In een echte cinema, met goed aangeduide beginuren en ondertitels. De reclame vooraf neem ik er dan wel bij.




RESTAURANTKUNST (HART, 2014)


Een mooie lentedag in Londen. Ik sta in Tate Modern, in een zaaltje met schilderijen van Rothko. Grote rechthoeken in schakeringen van rood, roestbruin en grijs. Ik weet dat ik nu iets zou moeten voelen: een soort sereniteit, een diepe rust die over me neerdaalt, of beter nog, een overweldigende religieuze ervaring. Maar ik voel niets van dat, ik zie enkel die grote lappen doek met mooie kleuren en sta te denken hoeveel miljoenen dollars hier bijeen hangen, en ik probeer te becijferen hoeveel tijd Rothko nodig had om zo’n schilderij te maken en hoeveel hem dat tegen de huidige marktwaarde per uur zou hebben opgebracht – een uurloon waar zelfs mijn loodgieter zou van duizelen. Maar ik weet dat ik niet zo neoliberaal mag denken; ik moet beter mijn best doen, ik moet écht voelen waarover deze werken gaan. Misschien sta ik te ver? Ja, waarschijnlijk is het dat, en dus ga ik met mijn neus heel dicht bij een van de schilderijen staan, zodat mijn hele blikveld zich vult met rood en loodgrijs. Ik word nu helemaal in de kleuren ondergedompeld, en ik haal diep adem, want nu zou er iets moeten gebeuren ... en ja hoor: plots hoor ik een vreemde, hoge pieptoon. En ik voel hoe iemand me op de schouder tikt.
‘You’re standing too close, sir,’ zegt de zwarte bewaker met een norse blik. Geschrokken doe ik een paar stappen achteruit. Het alarm valt stil.


Het zal wel aan mezelf liggen. Kennelijk heb ik een of ander genetisch defect waardoor ik gevoelloos ben voor mystiek. O, wat zou ik graag in vervoering geraken zoals de andere bezoekers in deze zaal, en wat ben ik jaloers op die jongeman die daar nu al tien minuten roerloos op dat bankje voor dat ene doek zit. Hij heeft zelfs het alarm niet gehoord, zo helemaal in trance is hij. Ik ben te nuchter, te zakelijk, ik zie in dit soort kunst niet meer dan mooie wanddecoratie die uitstekend zou passen in een restaurant. Zo zijn deze werken oorspronkelijk ook bedoeld: Rothko maakte ze voor een restaurant in New York, maar vond uiteindelijk dat ze daar niet pasten. Hij vond zijn werken daar te goed voor.


Maar wat is er eigenlijk verkeerd met goede restaurantkunst? Er zou méér goede restaurantkunst moeten zijn. Waarom kijken onze grote hedendaagse kunstenaars daar zo op neer, waarom hebben ze de restaurants overgelaten aan de zondagsschilders?
Rothko heeft de verkeerde keuze gemaakt, zijn doeken moeten hier niet hangen. Ze hebben deze gewijde stilte niet nodig: deze kleuren hebben het gelach van mensen nodig, uitbundige gesprekken, het tikken van bestek op borden, het ontkurken van flessen, het gerinkel van glazen, de geur van gebraden vlees, de zon die binnenvalt op een bont gezelschap, deze kleuren zijn veel te mooi om weggestopt te worden in een uithoekje van Tate Modern, zonder daglicht, opgebaard als in een mortuarium.


Het is allemaal verkeerd gelopen toen God doodging en kunstenaars dachten dat ze zijn plaats moesten innemen.



ONPRETTIGE BEELDEN

(HART, 2015)



Onprettige beelden

In het Mauritshuis in Den Haag zag ik een kleine tekening van Antonio Pisanello (1395-1455). Het is een studie van enkele mannen die werden opgeknoopt. Hun handen zijn op de rug gebonden, hun hoofd hangt slap op hun borst, een broekspijp is afgezakt en op de achterkant van een been is een lijn te zien die doet denken aan de naad van een kousenbroek, maar het kan ook het lichaamsvocht zijn dat uit de dode sijpelt. De tekening is een van de topstukken uit de New Yorkse Frick Collection. Ze werd door het museum aangekocht na de dood van Frick, want Henry Clay Frick (1849-1919) hield zelf niet van onaangename beelden. Hij omringde zich liever met mooi versierde vazen, fraai bewerkte klokken en bucolische landschapjes met bevallige deernen.


Frick was schatrijk geworden met de productie van cokes voor de hoogovens van Andrew Carnegie. Op zijn dertigste was hij multimiljonair. In 1892 brak een staking uit in een fabriek die hij samen met Carnegie uitbaatte. Frick probeerde de staking van de paar duizend gesyndiceerde arbeiders met harde hand te breken. Hij stuurde ’s nachts een knokploeg op hen af, er braken gevechten uit, er vielen doden en gewonden. De National Guard kwam tussenbeide, de noodtoestand werd afgekondigd. De fabriek werd heropend met niet-gesyndiceerde arbeiders.
Een woedende man drong Fricks kantoor binnen, vuurde een kogel op hem af en stak hem met een mes. Frick overleefde de aanval. Hij trok zich terug uit de zaken, om voortaan zijn ziel te balsemen met zijn verzameling mooie beelden.


Toen ik me in het Mauritshuis met al die anderen stond te vergapen aan Ingres' betoverende portret van de Comtesse d'Haussonville, de serene Maria van Van Eyck, Francesco Laurana’s marmeren hoofd van de bevallige Beatrice van Aragon, en de dromerige wolkenstudies van Constable, moest ik voortdurend denken aan al dat bloed, zweet en tranen die aan de basis liggen van het fortuin waarmee deze collectie prettige beelden werd bijeengekocht.


Hoed u voor verlichte denkers die beweren dat de kunstensector maar beter kan overgelaten worden aan rijke mecenassen. Voor je het weet krijg je alleen nog prettige, onschadelijke beelden voorgeschoteld, zorgvuldig geselecteerd door rijke kolenboeren, shampooverkopers en oliesjeiks.
In Abu Dhabi kunt u tot einde maart naar een voorproefje gaan kijken van het toekomstige Guggenheim Abu Dhabi. Seeing Through Light , heet de tentoonstelling en ze onderzoekt “the theme of light as a primary aesthetic principle in art.” Op de website zie ik een foto van een glitterbal. Veel naakt zal daar niet te vinden zijn, vermoed ik, laat staan tekeningen van opgeknoopte mannen.


Mocht u een dezer dagen zelf naar Den Haag trekken, maak dan zeker een ommetje langs het nabijgelegen Vredespaleis, de thuis van het Internationaal Gerechtshof. De bouw, begin vorige eeuw, werd volledig gefinancierd door - o ironie… Andrew Carnegie.


STREPEN (HART, 2015)


Het vuilnis stapelt zich op in de Gentse straten, de stank is niet meer te harden. Ik besluit mijn geliefde stad te ontvluchten, op zoek naar betere oorden. Zo spoel ik aan in Hasselt, een gezellig provincienest met propere straten en goedlachse mensen. Misschien vraag ik hier wel asiel. Maar eerst wil ik toch even het cultuurgehalte peilen, want een stad zonder kunst is als een kamer zonder vensters. Op de Zuivelmarkt vind ik de Eastmen Gallery. In zijn mooie ruimte geeft de galeriehouder me enthousiast uitleg over TRASH, een fijne groepstentoonstelling, samengesteld door Koen van den Broek. Het resultaat is een beetje onevenwichtig, maar dat neem ik er graag bij, want hier wordt nog vanuit de buik gewerkt, het enthousiasme druipt van de muren. Tot mijn verbazing blijkt het de enige galerie voor hedendaagse kunst in Hasselt.

“Voelt u zich hier niet eenzaam?” vraag ik.

“Toch wel een beetje,” zegt hij, “Er zijn nog wel andere cultuurplekken in de stad, maar die tonen vooral mode en design”, en hij wijst naar de overkant van de straat.

“Z33, Huis voor Actuele Kunst” lees ik op de gevel. Ik ga er een kijkje nemen en zie designmeubelen van Konstantin Grcic. Ik ben helemaal geen hokjesdenker — behalve de kippen van Koen Vanmechelen moet niets in een hok — maar design is geen actuele kunst. Dan mag je overal bordjes met don’t touch hangen, en dan mag je er in de catalogus Peter Sloterdijk en Richard Sennett bij sleuren, daar helpt geen lievemoederen aan: een stoel blijft iets om op te zitten en een wc iets om je behoefte in te doen. Misschien moet Z33 zijn naam veranderen in Huis voor Actuele Objecten.


Nee, dan is de tentoonstelling in het Modemuseum even verderop, over modeontwerper Paul Smith, wél duidelijk. Dit is mode, geen twijfel mogelijk. Ik krijg er een vrolijke blik achter de schermen van de  ontwerper, wereldberoemd geworden met zijn streepjesmotieven. De wanden op de benedenverdieping zijn helemaal bedekt met die bekende verticale strepen.

Het doet me ergens aan denken… Natuurlijk, aan de strepen van beeldend kunstenaar Daniel Buren. Is Smith dan ook een kunstenaar? Of is Buren een designer? Ik begin te twijfelen. Kunst? Design? Mode? Mijn gedachten draaien rondjes, de strepen beginnen voor mijn ogen te dansen, ik krijg hoofdpijn. Ik verlaat het Modemuseum, op zoek naar frisse lucht. Buiten kom ik terecht in een enorme mensenzee. Ik kan geen kant meer uit en word meegezogen naar de ingang van een gloednieuw gebouw — PRIMARK, staat in grote letters  op de gevel. Er wordt geduwd en getrokken. Het goedlachse is van de gezichten der Hasselaren verdwenen. De massa drijft me mee naar binnen, waar mensen elkaar te lijf gaan voor goedkoop textiel uit Bangladesh. Twee vrouwen vliegen elkaar in de haren voor een gestreept T-shirt van 2 euro.


Ik krijg een berichtje van het thuisfront: de staking is voorbij, het vuilnis wordt weer opgehaald. Ik ontvlucht Primark langs de nooduitgang en rijd opgelucht naar huis. Hasselt mag dan netter zijn, op het gebied van kunst heeft Gent nog altijd een paar streepjes voor.



SLAPENDE HONDEN (HART, 2013)


“Neem alsjeblieft geen foto’s,” zegt de vriendelijke mevrouw in het piepkleine Amsterdamse galerietje waarvan ik de naam hier niet wil vernoemen. “Als dit op het internet terechtkomt is het hek van de dam. Ik zou niet graag hebben dat mijn zaak in brand wordt gestoken, begrijpt u?” Ze lacht een beetje ongemakkelijk. Om binnen te komen moest ik kloppen, daarna moest ik mijn schoenen uittrekken. We staan op een verhoogje, bedekt met een patchwork van bidmatjes. De kunstenaar is een moslim, legt de galeriehoudster me uit, maar hij is ook homo, en dat is nogal problematisch. Ik knik begrijpend. Homoslim, je zult het maar zijn. Om zijn eigen verknipte gevoelens uit te drukken heeft de kunstenaar deze bidmatjes in stukken geknipt, door elkaar gehaald en opnieuw aan elkaar genaaid, verduidelijkt ze, terwijl ze er snel aan toevoegt dat ze zelf katholiek opgevoed is.
“Mooi,” zeg ik, “maar waar bent u eigenlijk bang voor?”
“Dat daar,” zegt ze, en ze wijst naar een stuk bidmat met een afbeelding van Mekka. En dan zie ik het: net onder het panorama van de heilige stad heeft de kunstenaar een hond geborduurd. Het beest slaapt vredig.
“De hond wordt in de islam als onrein beschouwd, en dat is ook hoe de kunstenaar zich behandeld voelt.”
“Ik begrijp het,” zeg ik, “de combinatie van een heilige plek met een onrein dier ligt een beetje gevoelig.”
We kijken in stilte naar het geborduurde beest, dat zich van geen kwaad bewust lijkt. Onwillekeurig denk ik aan de rellen over de Deense cartoons, de fatwa tegen Salman Rushdie, de moord op Theo van Gogh een paar kilometer hier verderop. Kunst en koran, het is een explosief mengsel. Toen Monty Python ‘The life of Brian’ maakte was er hier en daar wat gemor bij katholieke filmliefhebbers, en ‘Bakske vol met stro’ leverde een donderpreek op van een eenzame pastoor, maar John Cleese en Urbanus moesten nooit onderduiken. Het voordeel van de katholieke moraal: de daad volgt nooit het woord. Dat moet je die moslimfundi’s wel nageven: ze voegen de daad bij hun heilige woord. Met resultaat, de schrik zit er diep in.
De uitwassen van de islam, de onderdrukking en terreur in naam van de Profeet, het is een taboe in de kunstwereld. De gestenigde paus van Maurizio Cattelan, de pischristus van Andres Serrano, het moet allemaal kunnen, maar van de profeet Mohammed blijft men liever af. Als zelfs oude cartoonkrijger Kamagurka zegt dat hij er geen grappen over wil maken (hij houdt het tegenwoordig veilig bij postsurrealistische schilderijen) weet je dat er iets fout zit. Dat viel ook op tijdens Newtopia, de grote tentoonstelling over de mensenrechten vorige zomer in Mechelen: genoeg commentaar op fascisme, nazisme, kapitalisme, kolonialisme, Apartheid, maar niets over moslimfundamentalisme.
Ik trek mijn schoenen terug aan en neem afscheid van de galeriehoudster. Ik heb bewondering voor deze vrouw. Kennelijk is ze zelf een beetje verrast door het ter plekke gemaakte werk en de mogelijke impact, maar toch vond ze het niet nodig het te verwijderen. En waarom ook? Het is tenslotte maar een mooie, slapende hond. Maar hem wakker maken, nee, dat liever niet.


CREATIEF MET KERSTBAL 

(Tien tips om het in 2014 te maken als hedendaags kunstenaar)


(HART, 2013)



  1. Schilder een serie stillevens met kerstballen, in de stijl van Goya, Manet of Morandi. Verwijs in de catalogus naar de rijke traditie van de schilderkunst en van het stilleven in het bijzonder. Bij vragen over de keuze voor je ongewone onderwerp hul je je slechts in een ironisch stilzwijgen.
  2. Kun je niet schilderen, maak dan een filmpje. Projecteer op een groot scherm een kerstbal die in slow motion stuk valt op de grond, waarbij het geluid door de vertraging klinkt als een kernexplosie. Citeer in de begeleidende brochure iets uit ‘De Spektakelmaatschappij’ van Guy Debord.
  3. Hanteer je niet graag een camera, gebruik dan bestaande beelden, bij voorkeur oude 8mm-filmpjes. Zoek een schattig amateurfilmpje van een gezin dat een kerstboom versiert en voeg er een stem aan toe die voorleest uit een handleiding voor een wekkerradio — maar als u geen wekkerradio hebt is een broodrooster ook goed.
  4. Hou je van wat meer knip- en plakwerk, maak dan een avondvullende compilatie van alle mogelijke kerstscènes uit films, televisiereeksen en reclamefilmpjes. Vul aan met een bundel teksten van Barthes en Foucault die alles in het juiste perspectief plaatst.
  5. Ben je avontuurlijker aangelegd, trek dan naar een kerstballenfabriek in China. Verzamel er zo veel mogelijk materiaal over productieproces, sociale omstandigheden, geschiedenis en architectuur. Terug thuis gooi je alles willekeurig door elkaar, in lichtboxen, vitrinekasten en videoprojecties tot niemand nog een verband ziet. Noem het een persoonlijk artistiek onderzoek.
  6. Wil je wat meer aandacht, doe dan iets met de Holocaust. Gooi alle kerstballen van de kerstboom in het plaatselijke shopping center op de grond, vervang ze door Jodensterren en spreek je verontwaardiging uit over de lakse houding van de Katholieke Kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Beetje vergezocht maar niemand zal je tegenspreken. Maakt bovendien kans op de Arkprijs van het Vrije Woord.
  7. Ben je niet zo’n sociaal geëngageerd type, focus dan op materialen en texturen. Bedek de vloer van een galerie met een paar duizend kerstballen, die bij nader inzien geen kerstballen zijn omdat je ze in brons liet gieten en polieren waardoor ze net kerstballen lijken. Dit kost je weliswaar een fortuin maar het is een goede investering en het publiek zal nooit meer zeggen "Dat kan ik ook."
  8. Wil je doorbreken als vrouwelijke kunstenaar, doe dan iets met de positie van de vrouw in het mannelijke kunstenbastion. Een performance valt te overwegen, waarbij je je uitkleedt, twee kerstballen en een piek voor je lenden bindt en een pop verkracht die Picasso voorstelt. Geef nadien tekst en uitleg in De Wereld Draait Door, maar hou daar wel je kleren aan.
  9. Ben je niet zo bezig met jezelf, doe dan iets met je medemensen. Rol heel voorzichtig een kerstbal over de stoffige wegen van Jeruzalem naar Mekka. Aan alle mensen die je onderweg ontmoet, zeg je "Vrede op aarde aan alle mensen van goede wil". Giet dit in een hartverwarmende documentaire en vraag vervolgens een verdubbeling van je subsidies.
  10. Helpt geen van bovenstaande tips, verkleed je dan als kerstbal en hang jezelf op aan de hoogste tak van de kerstboom op de Grote Markt in Brussel. Onsterfelijkheid gegarandeerd. 


VOETBALTEMPELS 

(HART, 2016)


Andreas Tirez is een idioot. Maar voor ik vertel wie meneer Tirez is en waarom hij zo idioot is, even dit.
Ik was erbij, laatst in december, toen AA Gent de miljardenploeg van Zenit Sint-Petersburg naar huis speelde met 2-1 en zo een historische plaats veroverde in de achtste finales van de Champions League. De ontlading wanneer Milicevic het winnende doelpunt scoort, de wave die door de tribunes rolt, 20.000 mensen die gelukkig naar huis gaan. Wat kan voetbal mooi zijn.


Maar goed, terug naar meneer Tirez.
In De Tijd van 28 januari stelt Tirez, kernlid van de liberale denktank Liberales, de cultuursubsidies in vraag omdat ze een mattheuseffect veroorzaken. Het mattheuseffect is een moeilijke naam voor het fenomeen waarbij rijken rijker worden en armen armer. Cultuursubsidies werken dat volgens Tirez in de hand. Hij haalt een onderzoek aan van de Universiteit Gent waaruit blijkt dat er voor musea en tentoonstellingen een groot verschil is in participatiegraad tussen hoog- en laagopgeleiden. De conclusie van Tirez : ‘Cultuursubsidies blijken dus een klassiek voorbeeld van het mattheuseffect te zijn, waarbij zij die hebben zullen krijgen. En dat geld komt van de belastingen die de niet-gebruiker moet betalen, en dus de niet-gebruiker armer maakt.’ Hij besluit: ‘Het is voor mij een raadsel dat zogenaamde sociale partijen die opkomen voor meer gelijkheid vaak de grootste verdedigers zijn van cultuursubsidies.’

Zijn pleidooi komt er dus op neer dat iedereen maar beter de reële kost betaalt van zijn cultuurbehoeftes.


Terug naar het voetbal.
Een dag later, op 29 januari, meldt Het Laatste Nieuws dat het nieuwe Eurostadion in Brussel de belastingbetaler 432 miljoen zal kosten. Dan denk ik: dat geld komt van de belastingen die de niet-voetballiefhebber moet betalen en dus de niet-voetballiefhebber armer maakt. Ondertussen was al bekend dat de stad Gent de nieuwe meerderheidsaandeelhouder is van de Ghelamco Arena, het voetbalstadion van AA Gent. Het stadion komt voor vier vijfde terecht in de handen van de overheid. De bouwheer zat met een schuld van zo’n 27 miljoen euro. Via een ingewikkelde constructie werd dat probleem opgelost. Onder andere de waterintercommunale Farys deed een duit in het zakje. Wat een tussengemeentelijke watermaatschappij te zoeken heeft in het voetbal is me niet duidelijk (een bron ontdekt onder het stadion?) Volgens De Standaard heeft het stadsbestuur ondertussen zo’n 93 euro per Gentenaar uitgegeven aan het stadion. Geld waarmee men de armoede had kunnen bestrijden. Denkt u daar maar eens over na, meneer Tirez, terwijl u over uw gesubsidieerde autosnelweg naar uw denktank rijdt.


De Groene Amsterdammer berekende dat de Nederlandse overheid tussen 1996 en 2011 via allerlei constructies 1,1 miljard euro in het betaald voetbal stak; in België zal dat niet veel anders zijn.
Ik wil gerust wat meer betalen voor mijn museumbezoek, meneer Tirez. De belachelijk goedkope jaarkaarten van 20 euro waarmee het S.M.A.K. onlangs gooide hoeven voor mij niet. Maar dan iedereen gelijk voor de wet: reken de reële kosten van het voetbal ook door aan de verbruiker. Tenminste, als u er een volksopstand voor over hebt.
Nu we toch bezig zijn: al die onnozele programma’s op de openbare omroep hoeven voor mij ook niet gratis — ik kijk toch alleen maar naar De Canvasconnectie. Laat de mensen betalen voor hun TV-verbruik zoals ze dat doen voor hun water. Misschien moet de watermaatschappij maar eens participeren in de VRT.



STREEKMUSEUM (HART, 2013)


“Twee euro vijfenzeventig, alstublieft.”
Ik geef de kassadame een briefje van vijf en krijg netjes twee euro vijfentwintig terug, samen met mijn ticket. Twee euro vijfenzeventig … waarom geen drie, wil ik vragen – maar er zal wel een logica achter zitten, en bovendien wil ik niet moeilijk doen, want waar vind je nog zulke entreeprijzen, behalve in het Museum van Deinze en de Leiestreek.
Ik ben naar hier gekomen voor ‘Omzien’, een tentoonstelling met Vlaamse kunstenaars die in de jaren tachtig doorbraken: Ingrid Castelein, Karel Dierickx, Marc Maet, Thé van Bergen, Philippe Vandenberg, Fik van Gestel en Philip Van Isacker. In de entreehal met benauwend laag plafond blijf ik staan bij twee witte plastic tafeltjes met stoelen, model Brico-GB.
“Van wie is dit?” vraag ik aan de kassadame.
“Dat weet ik niet,” zegt ze, “maar bij mooi weer zetten we die tafeltjes en stoeltjes buiten, zodat de mensen kunnen zitten.”
Ik dank haar voor de opheldering en loop tot in een centrale ruimte, waar de echte tentoonstelling begint. Maar mijn aandacht wordt er meteen afgeleid door de merkwaardige architectuur, die doet denken aan een sporthal uit de jaren zeventig: bakstenen muren (crèmekleurig geverfd), kamerbreed tapijt (bruin, met onbestemde vlekken) en zware draagbalken uit de tijd toen er nog tropisch hout à volonté was. Ik probeer de architectuur te vergeten en begeef me naar een schilderij van Marc Maet, maar nu wordt mijn blik afgeleid door iets in een hoek aan de overkant van de zaal. Ik loop er heen en zie tot mijn verbazing een kitchenette; boven het aanrecht hangt een papier: BIJ HET BEGIN VAN DE RECEPTIE DE DEUREN VAN DE BIETENOOGST SLUITEN. Ik besluit mijn hoofd hier niet over te breken en loop op een werk van Thé van Bergen toe, als mijn pad gekruist wordt door twee vrouwelijke suppoosten, tegen de pensioenleeftijd aan, wier outfit mijn interesse opwekt: donkerblauwe pakken met roze sjaaltjes, als uit een oude SABENA-reclame. Onwillekeurig volg ik deze nostalgische verschijningen tot op de eerste verdieping, waar ik mijn zelfbeheersing terugvind en ik mijn blik weer op de schilderijen richt. Maar net wanneer ik een werkje van Fik van Gestel nader (dat tussen twee deuren hangt met de bordjes PERSONEEL en LEESZAAL), zie ik even verder om de hoek een merkwaardig tafereel: een vleeskroon met namaakworsten hangt er boven een verzameling antieke kinderwagens, een stel oude schoolbanken en een collectie jeneverflessen. Nu ben ik pas goed in de war, en ik realiseer me dat ik nog geen enkel schilderij goed heb bekeken. De tijd begint te dringen en ik loop rap terug naar beneden, tot in een andere zaal; maar wanneer ik een schilderij van Ingrid Castelein wil bekijken, zie ik boven mijn hoofd een kolossale luchter, donker en dreigend, die me ineens de adem beneemt. Het koude zweet breekt me uit en het begint te schemeren voor mijn ogen. Snel trek ik de plastic gordijnen opzij, open het raam, klauter over de geraniums naar buiten en blijf hijgend tegen de muur staan.
“Wilt u liever zitten, meneer?”
Het is de kassadame; ze reikt me een plastic stoel aan.


KAAKSLAG

(HART, 2014)


Ik ontving deze week een brief, met de dringende vraag hem te publiceren. Bij gebrek aan brievenrubriek laat ik deze briefschrijver hier graag zijn punt maken (en ook een paar uitroeptekens).


Waarde redactie,

Waar gaat dat naartoe als beeldende kunstenaars ook Hollywoodfilms beginnen te maken?! Als gediplomeerd regisseur (die liever anoniem blijft) moet ik met lede ogen toezien hoe ons werk wordt afgepakt door mensen die niet eens het vereiste diploma hebben!

Neem nu die Steve McQueen! Die pipo heeft niet eens de filmschool afgemaakt en nu gaat hij voor onze neus lopen met een Oscar! Had hij niet genoeg met de Turner Prize misschien? Die beeldende kunstenaars moeten in hun galerie blijven! Kom ik op hun terrein, nee toch? Zet ik haaien op sterk water? Nee, ik blijf bij mijn leest! Maar nee, het is nooit genoeg voor dat soort artiesten. Dat ze slaapverwekkende kunstfilms maken zoals Andy Warhol, zonder plot of spanningsboog of karakterontwikkeling, geen probleem, dat geraakt toch nooit in een serieuze bioscoop, dat is geen concurrentie voor ons, maar dat ze nu ook nog verhalen beginnen te vertellen, dat gaat te ver!

Het begon al met Julian Schnabel, je weet wel, van die schilderijen met gebroken borden erop geplakt. Op een dag begint die klojo ineens films te maken! Zomaar! Verdiende hij niet genoeg met zijn teljoren misschien?!

En waar ging dat trouwens over, ‘The Diving Bell and the Butterfly?’ Over een verlamde zielenpoot die alleen met zijn ogen kon knipperen! Geef mij maar ‘Loft’! Erik Van Looy, dát is pas een regisseur! Die weet tenminste wat suspense is! Tot de laatste minuut zat ik op het puntje van mijn stoel, en net toen ik dacht: dié heeft het gedaan, bleek iemand anders het gedaan te hebben! Dát noem ik metier!

Maar die gasten uit de kunstwereld kennen er geen fluit van! Neem nu dat gesprek tussen die hongerstaker en die priester in ‘Hunger’. Meneer McQueen laat de camera gewoon stilstaan! Een kwartier lang! In plaats van een shot en een tegenshot, of er eens rond te draaien, nee, dat beeld staat de hele tijd stil! En in ‘Shame’! Daar loopt het hoofdpersonage ik weet niet hoe lang door een straat. Zonder achtervolgd te worden!!! Wat is daar in godsnaam het nut van?

En nu gaat hij voor ‘12 Years a Slave’ verdomme nog een Oscar krijgen! En hij verklapt alles al in de titel! Je weet al van bij het begin dat die man na twaalf jaar slavernij zal vrijkomen! Komaan zeg! Dit is een kaakslag voor alle gediplomeerde regisseurs! Ik heb vier jaar RITS gestudeerd, ik heb stage gelopen bij Jan Verheyen, ik heb alle workshops van Ed Vanderweyden gevolgd, ik weet waarover ik spreek: die amateurs maken onze stiel kapot!

Nicolas Provost, Hans Op de Beeck, Jasper Rigole, Johan Grimonprez, David Claerbout, Michaël Borremans en consorten, voor mijn part maken ze hermetische kunstfilms zoveel ze willen, met camera's die niet bewegen en vertraagde beelden en rare teksten en verhalen waar geen touw aan vast te knopen is, zo lang ze er maar in het museum mee blijven! Maar van de brede publieksfilm blijven ze met hun poten af! Die is van ons!